1. Wat doen ze in een museum? Een museum heeft 4 taken. Maak een optelsom van woorden. (De optelsom: bewaren + verzamelen + tentoonstellen + uitleggen = museum)

2. Welke ruimte vind je in een museum? Een plek waar de voorwerpen te zien zijn: een tentoonstellingszaal. Andere plekken zoals een entreeruimte met kassa en garderobe; een bibliotheek; een depot; een kantoorruimte; een café en een museumwinkel.

3. Wie werkt er in een museum? Directeur, restaurator = repareert de spullen die kapot zijn, conservator = zorgt dat het museum spullen heeft die bij elkaar horen, boekhouder= zorgt dat het duidelijk is wat het museum uitgeeft en verdient, registrator = houdt bij welke spullen er zijn en zorgt ervoor dat de spullen terug te vinden zijn, medewerker techniek = zorgt dat alles goed werkt in het museum zoals het licht en computers, kassamedewerker = vraagt het geld van de bezoekers, schoonmaker, communicatiemedewerker = zorgt dat bezoekers weten wat er gebeurt in het museum, winkelmedewerker, suppoost = let in de tentoonstellingszaal op of alles goed gaat.

4. Hoe zorg je ervoor dat mensen er iets van opsteken? Door dat wat we weten over de voorwerpen uit te leggen door middel van voorwerpen, tekst, geluid, beeld en licht.

Hoe zorg je ervoor dat de mensen komen kijken?

1. Wie willen jullie uitnodigen? Andere klassen en/of ouders?

2. Hoe maak je reclame? Via een folder, poster, nieuwsbrief, omroepen. De groepjes maken een plan hoe ze reclame gaan maken en mensen gaan uitnodigen. Na akkoord van jou, gaan ze het maken. Ze letten op de volgende punten: laat weten waar het is, voor wie het is en wanneer het is.

3. Poster: dat kan op verschillende manieren: sjabloneren of kartondruk (zie stappenplannen in de gereedschapskist).

4. Uitnodiging: op een briefkaart schrijven en tekenen ze de informatie.

5. Folder: via Word op de computer typen ze een tekst.

6. Hoe ga je de bezoekers ontvangen? Krijgen ze een entreekaartje? Wat te doen met jassen? Is er een ontvangstruimte (een entree) en een garderobe (kapstokken)? Is er een maximum aan bezoekers? Is er een winkel bij het museum? Wat kun je in de museumwinkel in de klas verkopen? Laat de leerlingen een plan maken. Verdeel taken.